Over de immigratie van 500.000 Vlamingen in Wallonië:
We keren even terug naar het Vlaanderen van 100 jaar geleden dat journalist Auguste De Winne ooit beschreef in ‘Door Arm Vlaanderen’. 500.000 Vlamingen trokken van hieruit naar Wallonië dat in die tijd een economische wereldmacht was. Te voet, met de kar, per fiets.
De laatste getuigen van de eerste generatie migranten schetsen het beeld van het agrarische, barre land dat ze verlieten.
Industrieel Wallonië was toen een eldorado met werk in overvloed, vaak in de steenkoolmijnen en fabrieken.
In hun beloofde land maakten Vlamingen een aanzienlijk deel van de populatie uit. Er bestonden Vlaamse concentratiewijken in La Louvière en Charleroi.
De Vlamingen van Hocquet in La Louvière hadden hun eigen cafés, hun eigen verenigingen, zoals de carnavalsgroep ‘De witte klakken’.
Met de eerste generatie waren er soms problemen, vooral met de logeurs die rond de eeuwwisseling op kamertjes verbleven. De Vlamingen hadden een beruchte reputatie als dronkaards en messentrekkers. In Châtelineau werd er zelfs een gendarmerie gebouwd om hen in te tomen.
In de huiskamers werd er veel Vlaams gesproken, soms ook op straat. Toch namen de Vlamingen snel het Frans of Waals over. Voor een stuk omdat hun Vlaams aversie opwekte.
Wallonië is vandaag vergeten hoezeer de Vlamingen haar gemaakt hebben. De terrils die de skyline van Charleroi domineren zijn steenkoolgruis dat Vlaamse handen naar boven haalden. De laatste Waalse Vlamingen die ooit in de mijnen werkten, zijn lyrisch over hun landschap, maar ze herinneren zich ook de gevaren van de mijn.
Aan het eind van hun leven stellen de Vlaamse immigranten vast dat hun Waalse industriële eldorado niet meer bestaat of in verval verkeert. Maar ook het oude gemeenschapsleven in de volkswijken is weg.