Het avontuur begint in de Zwitserse Alpen, waar de Rijn ontspringt in de Tomasee, op 2345 meter hoogte. De Romeinen noemden deze plek Lai da Tuma, wat grafmeer betekent, en schreven de stroom die hier ontspringt goddelijke krachten toe. Vervolgens wordt in het gebied rond Fontanivas gezocht naar goud. In de stad Friedrichshafen ontmoeten de mannen een verre achterneef van de oprichter van de eerste zeppelinfabriek in 1898.
Bij de watervallen in Schaffhausen gaat het avontuur verder. Bij Isteiner Klots wordt een stukje oorlogsverleden ontdekt. In de rotswand zit een eeuwenoud kerkje, dat later onderdeel werd van de Duitse verdedigingslinie tegen de Fransen. In Alt Dettenheim zien de mannen met eigen ogen hoe verwoestend de Rijn is. Ooit vluchtte hier het hele dorp voor de, uit zijn oevers tredende, rivier. Alleen de oude herberg Zum Löwen bleef over.
Martin en Huub ontdekken dat de Rijn ook een gulle gever is. Eeuwenlang trad de Rijn buiten haar oevers en daarom is het gebied rond Eltville-am-Rhein de perfecte ondergrond voor wijnteelt. Ook bezoeken de mannen klooster Eberback en ontmoeten ze kunstenaar Joachim Römer. Hij verzamelt flessenpost van mensen die hun geheimen delen met vader Rijn.
Martin en Huub bereiken de Nederlandse grens. In Remagen staat de Ludendroffbrug, de in maart 1945 laatste intacte spoorbrug over de Rijn. De Amerikanen konden deze brug veroveren en de oorlog bekorten. Bij de Drachenfels vertelt Huub aan Martin de beroemde sage van de Nibelungen. Hierna gaat de reis verder naar Düsseldorf, waar ze een ooggetuige spreken die in 1969 oog in oog stond met Moby Dick.
Aan het einde van de reis volgen Martin en Huub de Rijn van Nijmegen naar Hoek van Holland. Onderweg spreken ze Bregje, de watersnoodbaby die tijdens de watersnoodramp van 1995 geëvacueerd moest worden. Ook gaan ze langs bij de dan 92-jarige kunstenaar Willem den Ouden, die zich al heel zijn leven laat inspireren door het Rijnlandschap en zich altijd heeft ingezet voor het behoud hiervan.
