Op de plantages in de nieuwe wereld in Midden en Noord Amerika moeten de slaven gaan werken. De slaven moeten gedwongen arbeid verrichten zonder daarbij zeggenschap te hebben over waar, met wie en hoe ze leven. De Afrikaanse slaven en hun nakomelingen, bewerken plantages voor suiker, koffie, cacao, katoen en tabak. Het onvrije leven is hard en zwaar. Weglopen is levensgevaarlijk, omdat de straffen voor ontsnapping zeer zwaar zijn. Toch legt niet iedereen zich neer bij zijn lot. Er ontstaat steeds meer verzet tegen de onvrije en onmenselijke slavenarbeid. In de periode van de verlichting aan het eind van de achttiende eeuw realiseren ook veel Europeanen en andere westerlingen zich dat slavernij onhoudbaar is geworden. De slavenhouders bieden nog wel weerstand, maar uiteindelijk wordt onder druk van de Engelsen de slavenhandel in 1814 verboden. 50 jaar later wordt ook slavenarbeid verboden. Op 1 juli 1863 is de afschaffing van slavenarbeid en slavernij een feit.