De achtjarige Otje en haar opvliegende vader Tos, wonen op de zolder van het bijna failliete hotel De Koperwiek waar Otje's vader als kok werkzaam is.
Otje, die er een beetje uitziet als een jongen, heeft een geheime boomhut en een aantal bijzondere beesten als vriendjes. Haar vader is daar nogal sceptisch over en gelooft helemaal niets van de verhalen dat Otje met de dieren praat.
Op een dag trekken Otje en haar vader de wijde wereld in. Tos is door een conflict zijn baan kwijt geraakt en omdat hij geen papieren bezit, heeft hij besloten naar Kokkelburg te gaan om daar werk te vinden. Omdat Tos geen papieren heeft kunnen ze nergens terecht en zijn ze genoodzaakt wild te gaan kamperen. Wachtmeester Jansen is daar helemaal niet blij mee en zit Otje en haar vader steeds weer op de hielen, ook als ze illegaal in een groot hotel verblijven. In Kokkelburg zijn ze op dat moment druk bezig met de voorbereidingen van het vijfhonderjarig bestaan maar dat loopt mis. De eeuwenoude oorkonde met de stadsrechten van Kokkelburg is opeens spoorloos verdwenen. Tos en Otje hebben wel andere problemen dan een oorkonde... de auto is stuk en het geld is op waardoor hun wegen tijdelijk moeten scheiden. Terwijl Tos op het schip van de vrouwlijke admiraal Strafport werkt, logeert Otje bij twee oude tantes van haar vader. Otje vindt de logeerpartij alles behale leuk en wanneer haar vader op de afgesproken dag niet terugkeert besluit ze weg te lopen. Wanneer Otje's vader een dag later toch thuis komt slaat hij helemaal door als hij het bericht hoort dat Otje is weg is. Hij belandt in rusthuis Vredelief gelegen in Kokkelburg, waar ook de overspannen burgemeester logeert. De vele dierenvrienden van Otje zorgen er samen met haar voor dat zij weer herenigd wordt met haar vader en net op tijd is ook de verdwenen oorkonde terecht waardoor het feest toch nog kan beginnen.