Binnenkort rijden er in Nederland 9 miljoen auto’s rond. In het jaar 1900 waren dat er slechts 200. In een special van Andere Tijden is te zien hoe dorpen en steden volstrekt niet berekend waren op deze nieuwe verkeersdeelnemer: voetgangers, fietsers, trams en auto’s zaten elkaar danig in de weg. Kranten omschrijven de auto in het begin van de 20e eeuw als ‘een nieuw monster op weg’ en als ‘een gevaar voor de mensheid’. Om de chaos te reguleren verschijnen nieuwigheden in het straatbeeld: stoplichten, zebrapaden, parkeermeters, verkeersagenten. Ook het landschap verandert: in het hele land verrijzen snelwegen, tunnels, aquaducten. Ondanks verkeerslessen en voorlichtingscampagnes vallen er tienduizenden doden in het verkeer; begin jaren 70 jaarlijks ruim 3000. Maar de auto is ook een symbool van vrijheid: bepaalde vroeger de spoorweg hoe je route van A naar B ging, de auto maakt het mogelijk je te verplaatsen waar en wanneer je maar wilt. Hoe de onstuimige opmars van de auto in een eeuw tijd het leven en het landschap volkomen veranderde.