Het monster valt Lampje aan maar ze is niet bang en slaat van zich af. Voortaan moet ze voor de vissenjongen, die zit opgesloten in de torenkamer, zorgen. Het is niet gauw goed wat ze doet, en Vis vindt haar maar een dom kind. Lampje is het zat dat hij haar uitscheldt en loopt weg, maar ze wordt al gauw weer teruggestuurd. De vissenjongen mist zijn vader de Admiraal, die op reis is en zich voor zijn mismaakte zoon schaamt. Wanhopig probeert Vis zich te gedragen als een gewone jongen. Lampje wil dat Vis iets voor haar doet: haar leren lezen. In ruil neemt Lampje Vis voor het eerst van zijn leven mee naar buiten. De twee kinderen worden vrienden.