Jeroen Krabbé vertrekt in het voetspoor van Chagall naar Parijs. Chagall laat zijn verloofde Bella in Vitebsk achter en krijgt een symbolisch afscheidscadeau mee, een tafellaken. Chagall zal hierop in Parijs één van zijn beroemdste werken schilderen. Dit werk bestudeert Jeroen Krabbé nauwgezet op de restauratiezolder van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Chagall voelt zich voor het eerst echt vrij in de kunstmetropool Parijs. Hij is geen tweederangsburger meer en laat zich inspireren door alle nieuwe en spectaculaire kunststromingen, zoals kubisme en fauvisme. Hij neemt eind 1911 zijn intrek in een complex waar zo'n 140 kunstenaars, onder wie veel joden uit Oost-Europa, atelier houden. Hij maakt hier meesterwerk na meesterwerk. Hij verbindt modernistische technieken met zijn eigen Jiddische thema's. De kunst die hij de rest van zijn leven zou gaan maken, kent hier zijn basis. Het brengt hem uiteindelijk naar Berlijn, waar hij dankzij de Berlijns-joodse galeriehouder Harwarth Walden in 1914 zijn eerste solotentoonstelling krijgt.