Edgar Onghenae, een wever, wordt ontslagen door de directeur van een Gentse textielfabriek omwille van zijn opruiende activiteiten. Hij gaat naar Brugge en treedt daar in dienst bij Theo Van Waefelghem, die op punt staat zijn fabriek uit te breiden met mechanische weefgetouwen. Hij huurt een kamer in der herberg van Ward Bariseele. De broer van Ward Bariseele, de stugge Fons Bariseele, maakt zich zorgen om de gezondheid van zijn vrouw. Zij hebben twee zonen, de flinke Jean-Baptiste en de wat achterlijke Monne, de beschermeling van buurman Quickelborné. Dokter Spilliaert wordt bij vrouw Bariseele geroepen en hij stelt vast dat haar toestand ernstig is.
In het salon van dokter Spilliaert studeert het Kwartet der Jacobijnen een nieuw stuk in. Het Kwartet bestaat uit de dokter, Theo Van Waefelghem, Horace Quatremaire, een kapitein van de lanciers en Jan Neys, professor en een hartstochtelijke voorvechter van de Vlaamse zaak in het Franstalige milieu. Geen van de gasten is ongevoelig voor de charmes van de doktersdochter Ida Spillliaert. De officier is de eerste die Ida het hof maakt. Zij wijst hem niet af, maar haar hart ligt bij de professor, die zijn gevoelens niet durft te uiten. Edgar Onghenae praat met de Brugse wevers, die hij tot verzet wil aansporen.
Verscheurd door de herinnering aan haar verloren jeugdliefde en de grote verering die zij koestert voor prof Neys, bekent Ida toch haar liefde voor kapitein Quatremeire. Edgar Onghenae, van wie niet duidelijk is of hij aan de kant van de patroon of van de arbeiders staat, knoopt vriendschap aan met Jan Diegerick, de natuurlijke zoon van vrouw Bariseeles zuster Flavie. Meteen laat hij zijn oog vallen op Jan's nichtje, Cieltje, die in dienst is bij dokter Spilliaert. Vrouw Bariseele sterft en laat Fons achter met twee jonge kinderen.
Edgar en Elise vinden onderdak bij Jan Diegerick. Flavie Diegerick neemt haar intrek in het huis van de Bariseeles. Ida's nichtje Marie-Louise wordt verliefd op de losbandige Adelin Van Waefelghem, de broer van Theo Van Waefelghem. Dokter Spilliaert verneemt dat kapitein Quatremeire er nog een liefje op nahoudt...
Edgar Onghenae zet de arbeiders van Van Waefelghems fabriek tot staking aan. Van Jan maakt hij de aanvoerder, zelf blijft hij in de schaduw. Ida Spilliaert verneemt dat haar aanstaande echtgenoot zijn arbeiders uitbuit. Zij gaat de vrouwen van de wevers opzoeken en besluit dat zij niet met een man als Van Waefelghem kan trouwen.
Adelin Van Waefelghem vindt een broodwinning als hulp bij de notaris. Hij slaagt erin zelfs Jean-Baptiste voor één avond in het verderf te storten. Dan verdwijnt hij met het geld van de notaris. Flavie sluit nog een laattijdig huwelijk met buurman Quickelborné. Daardoor verliest Monne zijn enige toeverlaat. Cieltje zet de taak van Jan Diegerick verder en werpt zich in de politiek.
Jean-Baptiste wordt peter van het zevende kindje van notaris Mabisoone, Bietje. Dokter Spilliaert sterft en laat aan iedereen van de Jacobijnen een herinnering na. Professor Neys komt Ida opzoeken en eindelijk spreken zij hun gevoelens uit, maar voor een huwelijk is het te laat. De eerste wereldoorlog breekt uit.
Bietje brengt vreugde in het sombere bestaan van de twee vrijgezellen Bariseele, Jean-Baptiste verwent haar, maar het kind houdt nog het meest van de simpele Monne. Ze weet zelfs een verzoening tussen de twee broers tot stand te brengen. Als Monne zijn einde voelt naderen, weet hij Jean-Baptiste ervan te overtuigen dat zij hun huis aan Bietje moeten nalaten.